In een raamvertelling over de Punische oorlogen vertelt een oude man aan de schatzoekende kinderen Tana en Morix, hoe hij als jongen van twaalf door de geduchte olifant Saru, die deel uitmaakt van Hannibals leger, uit de puinhopen van zijn verwoeste geboortestad Saguntum wordt gered. De jongen heeft geen familie en hij wordt daarom onder de hoede genomen door Karthalo, de drijver van Suru. Zo begint voor hem de tocht, die Hannibal ondernam met een leger van 4000 man, 6000 paarden en 39 olifanten om Rome vanuit het noorden aan te vallen en te veroveren. Hij maakt Hannibals strijd en overwinningen mee. Hij leert Rome kennen als slaaf en keert na zijn bevrijding, jaren later, min of meer ontgoocheld in Sanguntum terug. De schat waar de kinderen naar op zoek waren, wordt niet gevonden. Wel vinden ze een bron met goed drinkwater, wat volgens de oude man kostbaarder is dan een kasteel.