Gedurende de 17e eeuw trotseren duizenden Europeanen de overtocht naar verre oorden, een ongewisse toekomst tegemoet. Twee mannen reizen met verschillende opdrachten naar het westen. Een ervan is Peter Stuyvesant, 'a pigheaded stubborn one legged Dutchman,' zo vonden de Engelsen. De andere is Cornelis Evertsen de Jongste, een nuchtere opvliegende Zeeuwse zeevaarder. Beiden hebben maar een ambitie: met mandaat van hun opdrachtgevers orde op zaken stellen in de overzeese gebiedsdelen en zoveel mogelijk schade toebrengen aan de vijand, de handel bevorderend waar mogelijk. In dezelfde eeuw maar ook de eeuw daarna, vertrekken ook uit Afrika veel mensen, waarvan de meeste tegen hun wil. Nodig om de koloniën op te bouwen worden ze tegen geld verhandeld aan derden. Een daarvan pakt de derde hoofdrol in deze historische roman, Kofi Kumase, een mulat in New York, of, zoals de meeste New Yorkers het indertijd noemden: Nieuw Amsterdam. Hij vertelt op een zomerse dag in 1673 vanuit deze stad - de stad die negen jaar daarvoor door de Engelsen ingepikt werd van de Nederlanders - het verhaal van zijn voormalige meester Stuyvesant, voor zover hij dat kent, aan twee voorname Nederlanders. En terwijl Kofi dat doet zet Cornelis Evertsen vanuit de Caribische zee met een alsmaar groeiende vloot in op de herovering van New York, iets wat niet bij zijn opdracht hoort maar ingegeven wordt door zijn ego en zijn gruwelijke hekel aan de Engelsen. Niet voor niets draagt hij een bijnaam welke nu nog bij de Nederlandse Marine in herinnering voortleeft. Keesje den Duivel. Een man die alles wat op zijn pad naar succes terecht kwam en een bedreiging vormde, met kracht de goot in smeet. En de man die ervoor zorgde dat de Nederlanders weer heer en meester werden van een van de belangrijkste delen van de huidige Verenigde Staten: New York. Bron: Flaptekst, uitgeversinformatie
Meer informatie
Je leent dit e-book bij de online Bibliotheek.