Geestesziekten zijn van alle tijden. Een van de oudste medische documenten, het Egyptische Ebers Papyrus,gewaagt bijvoorbeeld al van vormen van waanzin die wij tegenwoordig depressie en psychose zouden noemen. Geestesziekten zijn bovendien overerfbaar. Dat wil zeggen dat onze genen op een of andere manier een rol spelen in de vatbaarheid voor zulke ziekten. Geestesziekten komen ook betrekkelijk vaak voor, veel vaker dan erfelijke aandoeningen als taaislijmziekte of de ziekte van Huntington. En ten slotte vormen ze een aanslag op het sociale en seksuele leven van patiënten die eraan lijden. Geestesziekten confronteren ons dus met een wonderlijke darwinistische ongerijmdheid. Hoe kan het dat de genen die een rol spelen in onze vatbaarheid voor zulke ziekten al die tijd aan natuurlijke selectie wisten te ontsnappen? Kan men dan niet verwachten dat zulke genen na verloop van tijd uit de genenpoel zouden verdwijnen? Of hebben geestesziekten misschien ook ongekende voordelen? Om dit raadsel te ontwarren werd in de voorbije decennia een gloednieuwe darwinistische discipline uit de grond gestampt: de evolutiepsychiatrie. Het nut van waanzin is een kritische inleiding in deze verrassende discipline, en richt zich tot een breed publiek van leken en specialisten die op een of andere manier geïnteresseerd zijn in de wondere wereld van de psychiatrie.
Meer informatie
Je leent dit e-book bij de online Bibliotheek.